< Previous30 n 2013 nummer 10 Een behouden vaart Sonttolregisters online beschikbaar De Sont is een belangrijke scheepvaartverbinding tussen de Oostzee en de Noordzee. In Helsingor werd al in de middeleeuwen tol geheven van alle schepen die passeerden. De Sonttolregisters (STR) vormen hiervan de administratieve neerslag. Ze zijn, met enige hiaten in het begin, bewaard van 1497 tot 1857. Sinds kort zijn ze ook digitaal te raadplegen. Siem van der Woude ■ De Sonttolregisters zijn een belangrijke bron voor de economische geschiedenis van Europa. Ze geven inzicht in de betrekkingen tussen het Oostzeegebied en de rest van Europa. Eeuwenlang vervulden de haven en de stapelmarkt van Amsterdam een spilfunctie in het goederenverkeer tussen oost en west en speelden schippers uit de Nederlanden een hoofdrol in het vervoer. Aanleiding De registers werden lange tijd geciteerd via de Sonttoltabellen, gepubliceerd door de Deense onderzoekers Bang en Korst. Maar deze publicaties hadden belangrijke beperkingen: het vaargedrag van individuele schippers valt er niet uit te reconstrueren. Wel blijkt uit de tabellen dat vanuit de Friese havens aan de Zuiderzee en op de Waddeneilanden volop werd deelgenomen aan de vaart op de Oostzee. Het bronnenmateriaal over deze Friese koopvaardij is echter schaars. Om in die lacune te voorzien werd in de jaren ’90 door het Ryksargyf besloten tot de aankoop van microfilms van de registers. Nader onderzoek van de registers bevestigde dat ze een gedetailleerd inzicht boden in het reilen en zeilen van de Friese koopvaardij. Met de Rijksuni- versiteit Groningen werd een onderzoeks- plan opgesteld. Gedetailleerde ontslui- ting van de registers op het niveau van de afzonderlijke doorvaarten was daarvoor cruciaal. Er werd een project- voorstel ingediend bij de NWO (Neder- landse Organisatie voor Wetenschappe- lijk Onderzoek). Dit resulteerde in het project ‘Sonttolregisters online’, mogelijk gemaakt door zowel de NWO als enkele Friese culturele fondsen. Aan de slag Het invoerwerk werd na een Europese aanbesteding uitgevoerd door Breed, de sociale werkplaats van Nijmegen en omgeving. Het Deense Rigsarkivet, de beheerder van de originele registers, heeft vanaf het begin met raad en daad meegewerkt aan het digitaliserings- project. Erik Goebel, verbonden als onderzoeker aan het Rigsarkivet, was zeker in het begin een uiterst nuttige vraagbaak. Het invoerwerk is door Breed uitgevoerd in de periode 2009–2013. Het is een geweldige prestatie dat de medewerkers van Breed na een tamelijk korte instructie in staat bleken het Deense handschrift in de registers te ontcijferen. In 2012 bleek dat de gekozen formule goed werkte voor de registers uit de periode 1634–1857. De bijna 1,5 miljoen door- vaarten uit deze periode zijn inmiddels te raadplegen via de website www.soundtoll.nl, en daarvan wordt volop gebruikgemaakt. Naar een nieuwe formule Een ernstige complicatie vormde de ontdekking dat de redactie van de registers voor 1634 veel ingewikkelder is dan in de jaren daarna. Omdat het handschrift uit deze jaren ook moeilijker was, was het voor Breed niet mogelijk dit deel van de registers in te voeren. Om de klus toch helemaal af te maken is een nieuwe formule ontwikkeld waarbij een beroep wordt gedaan op vrijwilligers met een zekere paleografische ervaring. Deze kunnen via internet met een online invoermodule stukjes Sonttolregister invoeren. Deze nieuwe formule werkt en er is al een begin gemaakt met de werving van vrijwilligers. Een bij Tresoar aangestelde coördinator leidt de instructie en correctie in goede banen. Het is de ambitie het hele project eind 2016 te voltooien. Belangstellenden kunnen zich melden bij Ubo Kooijinga (Tresoar) via ubo.kooijinga@tresoar.nl. Inmiddels is er een grote groep econo- misch historici uit tal van landen die regelmatig gebruikmaken van deze bron. Vaak proberen zij de informatie uit de Sonttolregisters te combineren met lokale gegevens, met interessante resultaten tot gevolg. Voorbeelden daarvan zijn te vinden op www.soundtoll.nl > Onderzoek > Workshops en papers. Ook de individuele onderzoekers en genealogen weten de database te vinden. Een varende voor- ouder is in de registers soms jarenlang te volgen. ■ Siem van der Woude ■ teamleider Onderzoek bij de afdeling Ontwikkelteams van Tresoar, Fries Historisch en Letter- kundig Centrum te Leeuwarden. Schippers uit Woudsend participeerden op grote schaal in de Sontvaart. Het origineel van deze illustratie bevindt zich in het Prentenkabinet van het Fries Museum. Deze reproductie is van de hand van Sjoerd Andringa (coll. HCL). Sailing Letters Buitgemaakte Nederlandse zeepost in een Engels archief Soms leiden toevalligheden en kleine gebeurtenissen tot grote zaken. Het neerschieten van een onaardige Midden-Europese aartshertog was in 1914 aanleiding tot de grootste oorlog tot dan toe. Het niet invullen van een biljet voor de Amerikaanse inkomstenbelasting maakte een einde aan het imperium van gangster Al Capone. Op een veel bescheidener schaal heeft iets kleins geleid tot het project Sailing Letters, een digitaliserings- en ontsluitingsproject met tegenwoordig vele spin-offs. Perry Moree en Dirk J. Tang ■ De grondslag voor dit opmerkelijke erfgoedinitiatief was een kort gesprek in 2004 tussen de VOC-historici Els van Eijck van Heslinga en Perry Moree, beiden in managementfuncties werkzaam bij de Koninklijke Bibliotheek (KB). Het tweetal mijmerde over de prize papers, in de zeventiende en achttiende eeuw gekaapt door Britse schepen. In Kew (Londen) wordt deze enorme schat aan Nederlands archiefmateriaal vrijwel onaangetast in duizenden zuurvrije dozen bewaard. Beide KB-ers hadden deze voormalige oorlogsbuit ingezien tijdens hun Leidse dissertatieonder- zoeken. Werd het niet eens tijd dat er eindelijk iets met het prachtige materiaal van het High Court of Admiralty (HCA) gebeurde? Ruggespraak met de toen- malige directeur van het Nationaal Archief (NA), Maarten van Boven, en hoogleraar maritieme geschiedenis, Femme Gaastra, leidde snel tot de formu- lering van een rudimentair projectplan. Daarbij nam de KB – in samenwerking met het NA en de Universiteit Leiden – het initiatief. Met financiële steun van de Samenwerkende Maritieme Fondsen en de KB zelf kon het project in 2005 beginnen. Het uiteindelijke doel was ambitieus: digitalisering van de Sailing Letters moest resulteren in een duur- zame, overkoepelende, hoogwaardige centrale database met volledig door- zoekbare documenten voor multidisci- plinair onderzoek. Uiterst waardevol ‘Waarde lieve man, vinden bij deesen mij weeder verpligt te melden, maar mijn lust daarontrent is niet veel, want mijn hart is overstelpt van droefheijd, want lief, op den 18 november [1780] is mijn lieve jon[g]ste soontje Klaas Kikkert uijt het land der levindige weggenoomen en overgegaan hoop ik in het koni[n]krijke der heemele.’ Dit is een citaat uit een Nederlandstalige brief uit 1780, in te zien in de studiezaal van The National Archives (TNA) in Kew. De brief is nog steeds goed leesbaar, al moet de moderne lezer daar wel een beetje moeite voor doen. De brief, die zichtbaar nat is geweest van tranen, werd geschreven door de Texelse Aagje Luijtsen (1756-1797), die sinds de publi- catie van haar brieven in boekvorm is opgenomen in Els Kloeks monumentale werk 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis. Tienduizenden persoonlijke brieven en minstens zoveel documenten uit de zeventiende en achttiende eeuw liggen op nieuwsgierige lezers te wachten. Geschreven door mannen, vrouwen en kinderen. Verzonden uit of naar Vlissingen, Curaçao, Hamburg, Kanton, Batavia, Paramaribo, Oostende, Berbice, Riga, Guadeloupe of Amsterdam. Persoonlijke brieven, zakelijke brieven, kattenbelle- tjes, ladingbriefjes, scheepsjournalen, processen-verbaal, bestellingen, boek- houdingen van (slaven)plantages, textielstalen, kleine enveloppen met zaadjes van planten, haarlokken en hosties, kranten en boeken. Dozen en dozen vol materiaal, sommige nooit nummer 10 2013 n 31 >> Bundel brieven en documenten uit het bezit van Oostzeevaarder Gerrit Simons, 1788-1800 (The National Archives, London, HCA 32/898).32 n 2013 nummer 10 geopend of gelezen. Er zijn veel alle- daagse briefjes bij van ‘gewone mensen’, briefjes die men in het algemeen net zo gewoon weggooide. Als er correspon- dentie opduikt in archieven gaat het (bijna) altijd om documenten en brieven van personen die behoren tot de ‘hogere’ klassen. Van huisvrouwen of het gewone scheepsvolk rest bijna niets. Het feit dat juist veel brieven en documenten van groepen mensen die weinig schriftelijke sporen hebben nagelaten te vinden zijn in TNA, maakt deze Nederlandse erfgoed- collectie in het buitenland uiterst waardevol. Van processtuk tot archiefstuk In de tijd van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden moesten Hollanders en Zeeuwen de toegang tot de wereld zwaar bevechten. Europese concurrenten van de Nederlandse zeemacht wilden, soms met geweld, de Nederlandse concurrentie stoppen of in ieder geval bemoeilijken. Spanje, Portugal, Frankrijk en vooral Engeland probeerden op verschillende tijdstippen en soms in combinatie met elkaar de Verenigde Oostindische Compagnie, de Westindische Compagnie of de vele particuliere Nederlandse schippers de wind uit de zeilen te nemen. Met haar grootste concurrent, Engeland, was de Republiek maar liefst vijf maal in oorlog. Die oorlogen duurden meestal een aantal jaren (1652-1654, 1665-1667, 1672-1674, 1780-1784 en 1795-1813) en werden vooral op zee uitgevochten. Beide partijen zetten hun marines in en waar nodig particuliere schepen die kapers werden genoemd. In tegenstel- ling tot wat soms gedacht wordt: kapers zijn geen piraten. Kaapvaart is een door de staat geregelde en gesanctioneerde vorm van particuliere oorlogsvaart. Een kaper is een schipper die van overheids- wege het recht krijgt om vijandelijke schepen buit te maken. De overheid verstrekte daartoe in tijden van oorlog kaperbrieven, ook wel commissiebrieven genoemd. Daar stond nauwkeurig in omschreven tegen wie, wanneer en voor hoelang er mocht worden gevochten. Piraten opereren echter – tot op de dag van vandaag – geheel voor eigen risico. Met een kaperbrief gewapend vertrok de bemanning van een bewapend schip om de vijand afbreuk te doen. Zodra men een schip had prijsgemaakt, keerde de kaper terug naar de haven van vertrek. Vervolgens moest door een rechtbank – in het Engelse geval het High Court of Admiralty – worden bepaald of de kaping was verlopen volgens de in de kaperbrief omschreven regels. Indien dit het geval was, werd het schip tot ‘goede prijs’ verklaard en kon de buit volgens een precieze reken- sleutel worden verdeeld tussen de overheid, de eigenaar van het schip en de opvarenden. De procedures om de rechtmatigheid van een kaping vast te stellen, verliepen in de verschillende landen min of meer hetzelfde. Zowel in de Republiek als in Engeland werden processen gevoerd om te bepalen of een kaping ‘rechtmatig’ was verlopen. Het waren processen die een aanzienlijke hoeveelheid administratieve bescheiden vergden. Processen-verbaal van zittingen, getuigenverklaringen en bewijzen in de vorm van scheepspapieren speelden daarbij de hoofdrol. Daarnaast werd de aan boord van de veroverde schepen gevonden (particuliere) post soms gebruikt als processtuk. Al die stukken werden in Groot-Brittannië – vanwege de bewijskracht – eeuwenlang bewaard op en in de tochtige, stoffige en lekkende zolders en kelder van de Tower of London. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw verhuisden ze naar het Public Record Office, dat later werd omgedoopt tot TNA. Daar worden ze bewaard onder het label HCA. Start van een project De KB stelde in 2005 een projectleider aan en huurde historicus Roelof van Gelder in om enkele maanden lang in Kew – er zijn beslist ergere opdrachten – archiefdozen te bekijken en te inventari- >> ‘Het begint mij hier heftig te werden.’ Brief van Jacoba Gerardina van Assendelft, Curaçao, 16 april 1758 (The National Archives, London, HCA 32/178).nummer 10 2013 n 33 seren. Els van Eijck bedacht inmiddels dat de wat stoffige term ‘zeepost’ zou moeten worden vervangen door het wervende ‘sailing letters’. De inventari- satie werd vastgelegd in een publicatie, die in april 2006 tijdens een druk bezochte Sailing Letters-conferentie voor wetenschappers en belangstellenden in de KB werd gepresenteerd. De HCA- series 30, 32 en 49 – samen goed voor ruim drieduizend archiefnummers – zijn relevant voor historisch en taalkundig onderzoek in Nederland. In ongeveer duizend dozen bevinden zich archief- stukken afkomstig van Nederlandse schepen. De globale inhoud van zevenhonderd dozen is door de KB verwerkt in een database. Veel dozen bevatten zakelijk of ander materiaal, maar in driehonderd dozen is Neder- lands briefmateriaal aangetroffen. Het gaat om bijna 38.000 stuks, waaronder ruim 22.000 brieven van particuliere aard. Een enorme hoeveelheid die zelfs de stoutste verwachtingen overtreft. ‘Kunnen we het totale archief niet gewoon digitaliseren?’, was een veel- gehoorde vraag tijdens de genoemde Sailing Letters-conferentie. Naast het feit dat de stukken Groot-Brittannië niet uit mogen en vanwege de torenhoge kosten van zo’n onderneming, werd in 2007 eerst conservering en een proefdigitalisering van zeven archief- dozen uitgevoerd in Kew. Projectleider Dirk J. Tang zorgde voor de dagelijkse afstemming en het landelijk conserve- ringsprogramma Metamorfoze (het samenwerkings-verband tussen KB en Nationaal Archief in het Programma voor het Behoud van het Papieren Erfgoed) financierde een en ander ruimhartig. Onder leiding van Nicoline van der Sijs (Meertens Instituut) is de inhoud van de zeven Metamorfoze-dozen daarna door een grote groep uitstekende vrijwilligers getranscribeerd en op het web gezet. Digitaliseren? Dan ook boeken Moree en Tang ontwikkelden in 2008 samen met de Zutphense uitgever De Walburg Pers het idee om gedurende het project in aanvulling op de elektroni- sche nieuwsbrieven ook een echte boekenserie te doen verschijnen: het Sailing Letters Journaal. Erik van der Doe (gedetacheerd vanuit het NA) en Peter de Bode (redacteur bij de KB), vormden met het tweetal de redactie. De journaals moesten bijdragen bevatten van ver- schillende auteurs, onder wie toonaan- gevende maritieme historici en neerlandici. Uiteindelijk zou het een vijfdelige serie worden, in eerste instantie bedoeld om ongepubliceerd materiaal te ontsluiten en beschikbaar te maken bij een breed publiek, en om meer bekend- heid te geven aan het project. Nog in hetzelfde jaar verscheen het eerste journaal, met de titel: De dominee met stenen hart en andere overzeese briefgeheimen. In 2009 verschijnt bij dezelfde uitgever: De smeekbede van een oude slavin en andere verhalen uit de West. Beide boeken worden door lezers en recensenten goed ontvangen. Een jaar later verscheen het derde deel: De voortvarende zeemansvrouw. Openhartige brieven aan geliefden op zee. Dit deel concentreerde zich op de brieven van een tweetal jonge vrouwen uit het eind van de achttiende eeuw, Hendrikje de Cerff en Meymerigje Buyk. De twee bundels brieven die beide vrouwen aan hun echtgenoten, stuur- lieden van de VOC, zonden, werden in TNA aangetroffen. Het derde journaal geeft een mooi beeld van de alledaagse beslommeringen van het ‘VOC thuis- front’ tijdens de jaren 1779-1780. De redactie luisterde ook naar de vraag om aandacht voor andersoortig materiaal, zoals zakelijke correspon- dentie, scheepsjournalen, drukwerk en andere documenten uit het HCA-archief. Het vierde deel, verschenen in 2011, bevat dit soort bronnen en is getiteld: De gekaapte kaper. Brieven en scheeps- papieren uit de Europese handelsvaart. Ze hebben betrekking op de vaart langs de Europese kusten – de Noordzee, de Oostzee en de Middellandse Zee. In november 2013 – een jaar te laat maar dubbeldik – is het laatste boek in de reeks verschenen, met de titel: Buitgemaakt en teruggevonden. Nederlandse brieven en scheepspapieren in een Engels archief. In ruim veertig langere en korte bijdragen leveren bijna evenzoveel auteurs een bijdrage, waarbij het weer vooral brieven zijn die de toon zetten. De cirkel is rond. Tot slot Sailing Letters is een zinvol initiatief geweest, met veel publiciteit, een flinke hoeveelheid gedigitaliseerde bestanden, noodzakelijke conservering van archivalia, een boekenserie en vele spin-offs. Het management van de KB besloot in het najaar van 2010 om (met uitzondering van de twee nog te verschijnen journaals) het project te stoppen en over te dragen aan het Nationaal Archief. Nieuwe initiatieven laten vooralsnog op zich wachten. De spin-offs, zoals Brieven als buit (Universiteit Leiden), Gekaapte brieven (Meertens Instituut), Brieven boven water (KRO televisieserie) en allerlei kleinere projecten en websites, zijn op zich parels, maar doen met enige heimwee denken aan de oorspronkelijke opzet van het project: de duurzame, centrale database die – Stichting Digitaal Erfgoed Nederland zal het beamen – toch het uiteindelijke doel moet zijn. ■ Perry Moree ■ maritiem historicus. Moree is CFO bij uitgeverij Koninklijke Brill in Leiden. Tot 2010 was hij werkzaam als directeur bedrijfsvoering van de KB. Dirk J. Tang ■ maritiem historicus. Tang werkte tot 2011 voor de KB aan verschil- lende projecten, waaronder Sailing Letters.34 n 2013 nummer 10 Het BeNeDeLim-convent: grenzeloze collegialiteit Ieder jaar wordt het BeNeDeLim-convent georganiseerd, een bijeenkomst van archiefmedewerkers uit Belgisch en Nederlands Limburg en het aangrenzende Duitse Rijnland. Het Archievenblad sprak met Jacques van Rensch, die als coördinator betrokken is bij deze grensoverschrijdende ontmoetingen. Fransien Smeets ■ Hoe is de naam ‘BeNeDeLim’ ontstaan? ‘De benaming bij het begin, ergens in het midden van de jaren vijftig, was BeNeLim-convent: een jaarlijkse bijeen- komst van archivarissen uit Belgisch en Nederlands Limburg. Begin jaren zestig zijn daar toen de collega’s uit het Rijnland bijgekomen. De oude naam bleef echter gehandhaafd. In 2008 hebben we besloten er in het vervolg ook ‘De’ voor Duitsland aan toe te voegen. Historisch is daar wel iets voor te zeggen. We zijn immers niet alleen archivarissen uit de tegenwoordige provincies Nederlands en Belgisch Limburg, maar met de Duitsers samen zijn we ook allemaal archivarissen uit het gebied rond het oude hertogdom Limburg, het gebied ten zuiden van de huidige provincies. Dat sluit ook de collega’s uit de Duits- talige gemeenschap in België, het gebied rond Eupen, mee in. Overigens komen die slechts incidenteel.’ Kunt u iets vertellen over het ontstaan en de doelstelling? Is die in de loop der jaren veranderd? ‘Sinds de oprichting midden jaren vijftig zijn er misschien één of twee jaren zonder bijeenkomst geweest. In de beginjaren lag het accent op kennis- vermeerdering en onderlinge kennis- making. In de jaren vijftig en zestig bestond daar grote behoefte aan. Buitenlandse contacten waren in die tijd niet zo vanzelfsprekend. Gezelligheid was ook belangrijk. Zo werden bijvoor- beeld historische quizzen gehouden. Later kwam er meer een excursie- element in. Er werd dan een archief bezocht, en verder meestal ook monu- menten zoals kerken, kastelen en stad- huizen. Nog later kwamen daar ook monumenten in de industriële sfeer en bedrijven met bedrijfsarchieven bij. Het is altijd heel gevarieerd en je komt nog eens op plaatsen waar je gewoonlijk niet zo gauw komt. We hebben weleens het verwijt gekregen dat er te weinig aan vorming op archivistisch gebied werd gedaan. Dat gemis vormde de aanleiding voor het rond 1990 ontstane ‘Internationales Archiefsymposion’ [zie ook pp. 36-37, red.]. Daar worden – met een beperkt aantal daarvoor uitgenodigde collega’s uit vooral Zuid-Nederland, Vlaanderen, Luxemburg en het Rijnland – meer diepgaand vakinhoudelijke onderwerpen besproken. Maar het BeNeDeLim is daar niet voor bedoeld. Het is zeker gewenst dat er een archiefinhoudelijke component in zit, maar het gaat met name om het leggen van collegiale contacten in een ongedwongen sfeer. Een groot deel van mijn collega’s in het aangrenzende buitenland heb ik langs deze weg leren kennen. Maar het was ook een interes- sante ervaring te zien hoe de collega’s uit Belgisch Limburg elkaar jaarlijks alleen bij het BeNeDeLim zagen, aangezien zij in hun eigen provincie toen nog geen regulier overleg hadden.’ Er is geen vaste datum aan verbonden. Hoe wordt de datum bepaald? ‘In de oorspronkelijke opzet was de samenkomst bedoeld ten tijde van de Sint-Laurentiusviering, het feest van de patroonheilige van de archivarissen. Maar dat valt op 10 augustus, midden in de vakantietijd. Vanaf het midden van de jaren negentig is gekozen voor de woensdag voor Sacramentsdag, de tweede woensdag na Pinksteren. Dat valt in mei of juni en dan is het aangenaam weer. De datum wisselt overigens, omdat ook Pinksteren wisselt.’ BeNeDeLim 2004 in kasteel Horn (foto part. coll.). BeNeDeLim 2007 in Keulen, onder de Dom (foto part. coll.).nummer 10 2013 n 35 U bent de coördinator maar niet de organisator van de jaarlijkse bijeen- komst. Wat is uw taak? Wat doet de organiserende partij? Zijn er voor- waarden aan deelname verbonden? ‘Het is historisch zo gegroeid dat de coördinatie lag bij het vroegere rijks- archief in Limburg en de rijksarchivaris in Limburg was de officieuze voorzitter. Dat bleef ook zo sinds het samengaan met het vroegere gemeentearchief van Maastricht in het Regionaal Historisch Centrum Limburg. Een echte organisatie is er niet. We vergaderen nooit, er is geen bestuur, we kennen geen contributie en er worden geen ledenlijsten bij- gehouden. En desondanks kennen we stabiliteit en continuïteit. Ieder jaar is een ander land aan de beurt en tijdens die bijeenkomst wordt ondemocratisch een vrijwilliger aan- gewezen voor de organisatie van volgende jaar. Iedereen komt een keer aan de beurt. De convocatie wordt bij het Regionaal Historisch Centrum Limburg gemaakt. Ik zorg voor de contacten met de collega waar een bijeenkomst wordt gehouden, houd de aanmeldingen bij en zorg tijdens de conventies voor de representatieve aspecten. Vaak worden we ontvangen door iemand van het gemeentebestuur. Op zich is dat voor ons eervol, maar ik heb gemerkt dat het ook voor de organiserende collega belangrijk kan zijn om zich met een respectabel gezelschap te presenteren bij zijn of haar eigen gemeentebestuur. Het is misschien toch een vorm van solidariteit binnen een beroepsgroep en archief komt dan toch even in de politieke belangstelling. Het feitelijke programma wordt in overleg met de collega ter plaatse opgesteld, want die heeft de beste contacten. Het programma moet in beginsel kostendekkend zijn. Soms is er een subsidie, zoals de betaling van een ontvangst of lunch. Sinds een aantal jaren compenseren we de kleine ‘winst’ van het ene jaar met het kleine ‘verlies’ van het andere, zodat de deelnemers- bijdragen niet al te zeer schommelen. Strikte criteria om te mogen deelnemen zijn er niet. In feite staat deelname open voor iedereen die inhoudelijk met (over- gedragen) archieven werkt, dat wil zeggen archieven beheert, toegankelijk maakt of daar inlichtingen uit verstrekt. Het is dus niet gericht op mensen die zich bezighouden met lopend archief. Gemiddeld zijn er tussen de veertig en vijftig deelnemers, meestal zeer trouw in opkomst. Ook enkele gepensioneerde collega’s zijn van de partij. Die blijven welkom. Omdat er toch een min of meer vaste kern bestaat, hebben de bijeenkomsten ook iets van een jaarlijks weerzien. Men vindt elkaar heel snel, of het nu gaat om de gemeenschappelijke interesse voor een bepaald type archieven, of archieven met grensover- schrijdende inhoud of historisch onderzoek.’ Kunt u iets vertellen over de laatste bijeenkomst in Monschau? ‘Afgelopen voorjaar was Duitsland aan de beurt en hebben we – in samenwer- king met de collega’s van het Landschafts- verband Rheinland en de archivaris van Monschau – een dag doorgebracht in deze bekende toeristenplaats in de Eifel. ’s Morgens werden we door stads- archivaris Bernd Läuffer ontvangen in het kleine stadsarchief, een eenmans- bedrijf maar wel modern ondergebracht in een historisch pand. Het is verhelderend voor de eigen situatie om te zien hoe in het aangrenzende buitenland weer heel andere opvattingen bestaan over archiefopslag en dienstverlening. Na de lunch hebben we een bezoek gebracht aan ‘Das Rote Haus’, het statige patriciërshuis van de ondernemersfamilie Scheibler uit de achttiende eeuw, dat is ingericht als museum voor de deftige, burgerlijke wooncultuur uit de acht- tiende en negentiende eeuw. De Scheiblers zijn als fabrikanten en handelaren belangrijk voor de geschie- denis van de textielindustrie in deze regio. In het museum worden nog de stalenboeken van stoffen bewaard. Daarna volgde een rondwandeling door het stadje en een bezoek aan de historische burcht. Ter afsluiting was er, na een kort bezoek aan een historische mosterdmolen, een diner in bijpassende stijl met allemaal gerechten die op de een of andere manier met mosterd te maken hadden. In opperbeste stemming keerde iedereen weer huiswaarts, met de wens van weer- zien, misschien tussentijds maar tenminste het volgend jaar. De aan- wijzing van een organiserend archief was dit keer niet nodig. Een collega uit Hasselt meldde zich spontaan om ons volgend jaar in haar nieuwe archief te ontvangen.’ ■ Fransien Smeets ■ redacteur Archieven- blad en collectiebeheerder Gemeente- archief Weert. Rondleiding door Weert, BeNeDeLim 2009 (foto Erfgoedcluster Weert, Gemeentearchief Weert). Kijken naar nieuwe Romeinse huizen tijdens de BeNeDeLim 2010 in Xanten (foto part. coll.). In het stadsarchief van Sint-Truiden, BeNeDeLim 2011 (foto part. coll.).36 n 2013 nummer 10 ‘De deelnemers vinden elkaar in hun passie voor het vak’ Grensoverschrijdend archiefsymposium Het archiefwezen verandert voortdurend, ook buiten de landsgrenzen. En dus komt een selecte groep archivarissen uit Nederland, België, Duitsland en Luxemburg jaarlijks bij elkaar om informatie uit te wisselen tijdens het ‘Internationales Archiefsymposion’. Peter van Beek, gemeentearchivaris van Ede, Barneveld en Scherpenzeel, is lid van de ‘Leitungskreis’ voor het symposium. Fransien Smeets ■ Wanneer vindt dit symposium plaats en wat is de doelstelling? ‘Onze symposia vinden jaarlijks plaats in het voorjaar in een van de deelnemende landen. Het is een samenwerkings- verband tussen Nederland, Duitsland, België en Luxemburg. Het doel van elk symposium, wat al vanaf het begin twee dagen duurt, is uiteraard het met en aan elkaar uitwisselen van informatie over ontwikkelingen in de archiefsector in de vier landen. En daarbij gaat het over de veranderingen in archiefwetgeving, de nieuwe uitdagingen in ons vak door technologische ontwikkelingen, alle opgaven die we hebben en die we onszelf stellen, de keuzes die we hierbij maken, de mogelijkheden en onmogelijk- heden waarmee we geconfronteerd worden, ons archiefonderwijs, en specifieke zaken als behoud, educatie en nog veel meer. Elk jaar een nieuw thema, ingevuld door deskundigen van binnen de eigen gelederen of van daarbuiten. Bij toerbeurt doen we een van de vier landen aan. Dit betekent ook een kennis- making met land en stad waar we te gast zijn, van archief en collega’s tot cultuur en culinair. Dit alles, de combi- natie van inhoud en collegialiteit, maakt het symposium telkens weer tot een groot succes voor de deelnemers.’ Voor wie en door wie wordt het georganiseerd? ‘Om met het laatste te beginnen: elk symposium wordt georganiseerd door de Leitungskreis. Dit voorbereidings- comité bestaat uit vertegenwoordigers van de vier landen. Vanuit Nederland nemen Jacques van Rensch (RHCL) en ik daaraan deel. In het najaar komen we in Eupen (België) bij elkaar om het thema te bepalen, afspraken te maken over locatie en programma en alvast van gedachten te wisselen over dagindeling en mogelijke sprekers. Het symposium kent een beperkt aantal deelnemers. Daarom blijft het ook voor de Leitungskreis en het gastland haal- baar om dit te organiseren, de kosten zijn redelijk beperkt. De groep is in principe niet groter dan 50 deelnemers, waarvan Nederland er ongeveer 13 levert die hiervoor actief worden benaderd. De groep deelnemers bestaat voor het merendeel jaarlijks uit dezelfde personen, waarbij ongeveer een kwart wisselt. Dat is ook wel afhankelijk van het onderwerp van het betreffende symposium. In principe zijn de Neder- landse deelnemers afkomstig uit de grensprovincies Zeeland, Brabant, Limburg en Gelderland. En uiteraard zijn allen archivaris, merendeels in over- heidsdienst. Vereiste is wel actieve dienst; bij pensionering verlaat de deelnemer het symposium. Een aantal van de deelnemers heeft ook andere functies, zoals bijvoorbeeld in de wetenschappelijke wereld. Het gehalte aan academische titels is hoog, vooral vanuit Duitsland en België. Maar de deelnemers vinden elkaar in hun passie voor het vak en de maatschappelijke betekenis van onze instellingen.’ Kunnen anderen ook meegenieten van de resultaten van het symposium? ‘De congresbijdragen worden verzameld en door het Staatsarchief te Eupen uitgegeven. Het is mogelijk om hiervan kennis te nemen. Sommige lezingen verschijnen ook in artikelvorm in de tijdschriften van de afzonderlijke beroeps- verenigingen in de deelnemende landen.’ Officieel moment tijdens het Internationales Archiefsymposion. Tijdens deze tweedaagse bijeenkomst staat het uitwisselen van kennis en ervaring centraal.nummer 10 2013 n 37 Hoe lang bestaat dit fenomeen al? ‘Het initiatief voor deze symposia is afkomstig van het BeNeDeLim, een overleg tussen Belgische en Limburgse archivarissen in de grensstreek. De eerste keer zal in 1989 of 1990 geweest zijn. Naast de regelmatige persoonlijke en collegiale contacten, streefde men ook naar een platform om vakinhoudelijke zaken met elkaar te delen. Vanaf de start nam men hieraan op uitnodiging deel. Het is breder opgezet dan BeNeDeLim. Naast Limburg zijn ook Brabant en Zeeland betrokken. Daar- naast de Vlaamstalige beroepsgroep werkzaam bij het Rijksarchief, de Duits- talige gemeenschap in België en de archieven in het Rijnland. Later waren ook de Geldersen aanwezig, soms vertegenwoordigers uit Utrecht en van het Nationaal Archief. In het begin waren ook de Luxemburgers erbij, later een aantal jaren niet en nu alweer sinds enkele jaren trouw deelnemer. Datzelfde geldt voor Rijnland-Palts.’ Hoe was het afgelopen symposium in Duitsland? ‘In 2013 vond het symposium op 16 en 17 mei plaats in de prachtige stad Xanten. De deelnemers waren twee dagen te gast in het RömerMuseum van het Landesverband Rheinland. De overnach- ting was in de binnenstad van Xanten zelf, zodat ook genoten kon worden van het avondleven van deze historische locatie. Aan het einde van de eerste dag werden we door de directeur van het geheel vernieuwde museum rondgeleid door de Romeinse geschiedenis van Xanten en omgeving. Als thema voor dit symposium was gekozen voor: ‘Anforderungsprofile an Archive und ihr Personal, Aufgaben – Qualifikationen’. Dit wijst er al op dat onze voertaal hoofdzakelijk Duits is. Een enkele lezing wordt in het Engels of het Frans gehouden. Tijdens de eerste dag was de openings- voordracht van de in Duitsland bekende Gerd Schneider, die als relatieve buiten- staander zijn beeld gaf over het management van archieven in relatie tot de vakmatige keuzes van archivarissen (‘Archivmanagement und Archivfachlich- keit’). Een Luxemburgse collega besprak daarna de opleiding en permanente educatie van archivarissen in Luxemburg. Charles Jeurgens vertelde de aanwe- zigen hoe de huidige en toekomstige opleiding van archivarissen in Nederland is georganiseerd en hoe de bestaande opleidingen zich ontwikkelen in relatie tot de vragen vanuit het vakgebied. Hierbij stond uiteraard ook de ons bekende Janus weer in de aandacht. Twee Belgische collega’s spraken aan- sluitend over het competentiegerichte opleidingsaanbod in België en de effecten die het sterk veranderende archiefland- schap hierin teweegbrengt. Tijdens de tweede dag werd door enkele collega’s uit de gemeentelijke archieven, de staatsarchieven en de cultuurarchieven, een overzicht gegeven van de in Duitsland spelende behoeften en mogelijkheden van en voor archivarissen. Namens de Archivschule Marburg sprak Irmgard Christa Becker over de mogelijk- heden die de archiefopleiding heeft om het beroepsbeeld en de benodigde archivistische competenties om te zetten in een bruikbaar opleidingsaanbod. Tot slot werd de balans van de twee dagen opgemaakt in een podiumgesprek met vertegenwoordigers van de deel- nemende landen. Er werd teruggekeken op de opgedane ervaringen en voor- uitgekeken naar een boeiende toekomst voor ons vak. En zoals gebruikelijk was er nog gelegenheid voor de deelnemers om enkele opmerkelijke ontwikkelingen in onze landen te delen. De deelnemers waren zowel tijdens de twee dagen als na afloop merkbaar enthousiast over het programma, de uitwisseling van ervaringen en het ontstaan van nieuwe ideeën en mogelijk- heden voor het delen van kennis. Voor de komende symposia werden in de wandelgangen voldoende suggesties aangereikt voor nieuwe thema’s.’ ■ Fransien Smeets ■ redacteur Archieven- blad en collectiebeheerder Gemeente- archief Weert. Discussie tijdens het Internationales Archiefsymposion. Jacques van Rensch staat derde van rechts. 38 n 2013 nummer 10 Train-de-trainer Zaaien en oogsten in het Surinaamse archiefwezen Het mag geen verbazing wekken dat de DIV en het archiefwezen in Suriname georganiseerd zijn op een wijze die vergelijkbaar is met hoe het bij de Nederlandse overheid is geregeld. Trek een archiefkast open op een willekeurig ministerie in Paramaribo en je ziet de ordening van dossiermappen conform ‘onze’ Basis Archief Code. Ook het archiefonderwijs vertoont overeenkomsten, het resultaat van een intensief programma ‘train-de-trainer’. Henk Duits ■ In Suriname bestaat de gemeente als overheidslaag niet. Qua takenpakket zijn de ministeries te vergelijken met gemeentelijke diensten bij ons. Tot 2006 kende de Republiek Suriname de Regeling Archiefdienst 1956. In februari van dat- zelfde jaar werd de Archiefwet van kracht. Eric Ketelaar ontwierp deze Archiefwet op basis van de Nederlandse Archiefwet 1995 en het Archiefbesluit. Hierbij liet hij zich mede leiden door de ‘Principles for archives and current legislation’ van de International Council on Archives. Zo ziet artikel 2 sub b van de Archiefwet van Suriname toe op de toepasselijkheid van deze wet op overheidsorganen die vóór 1975 gevestigd waren binnen het huidige grondgebied van de Republiek Suriname. Verbeteringen Ketelaar zag ook een kans om meteen een aantal verbeteringen door te voeren ten opzichte van de Nederlandse Archief- wet 1995. Samengevat bestonden deze verbeteringen onder andere uit een kortere overbrengingstermijn van tien in plaats van twintig jaar, en uit opleidings- eisen voor zowel archivarissen als DIV-medewerkers. Artikel 9 van de Archiefwet van Suriname luidt: ‘Omtrent de opleiding tot en het verkrijgen van de hoedanig- heid van archiefambtenaar worden bij Staatsbesluit regels vastgesteld.’ In de toelichting bij dit artikel staat te lezen dat de Archiefwet ‘al diegenen zal betreffen die betrokken zijn bij het continuüm beheer van archiefbescheiden, dus zowel degenen die werkzaam zijn in wat genoemd wordt de dynamische fase van archieven, als degenen die in het Nationaal Archief de taken (…) vervullen’. Daarmee werd in feite de theorie van het records continuüm in de wet vast- gelegd. In het Archiefbesluit van Suriname worden de opleidingseisen nader uitgewerkt. Er wordt onderscheid gemaakt in Archivaris A, B1, B2 en C. Naar Suriname In 2006 maakte Maurits Hassan Khan (toenmalig minister van Binnenlandse Zaken), in gezelschap van Ramon Cumberbatch (Nationaal Archief Suriname), een rondreis langs een aantal Nederlandse archiefinstellingen. Het ging om het veiligstellen dan wel, al dan niet digitaal, beschikbaar stellen van archiefbescheiden die voor de geschie- denis van Suriname van wezenlijk belang waren. Een en ander geheel in de geest van de kersverse Archiefwet van Suriname. Tijdens zijn bezoek aan het Haags Gemeentearchief kwam tevens de beoogde professionalisering van de DIV-medewerkers in Suriname ter sprake. Gezien mijn ervaring als docent van de SOD kwam hij tot de uitspraak: ‘Je moet me komen helpen in Suriname met het opleiden van de medewerkers.’ Een van de gevolgen van de invoering van een nieuwe archiefwet in Suriname betekende de noodzaak om te kunnen beschikken over selectielijsten. Om hieraan handen en voeten te geven werd een projectgroep samengesteld onder leiding van Els van der Bent, om in Suriname een cursus hieraan te wijden. Zo vertrok in februari 2007 een delegatie met vertegenwoordigers van het Gemeentearchief Rotterdam, het Haags Gemeentearchief en het Ministerie van OCW en Dienst Stadstoezicht Rotterdam naar Suriname. Hoog bezoek De groep cursisten werd in twee groepen verdeeld. De hoofden DIV kregen onder leiding van Jantje Steenhuis en Rob Kramer een cursus in met name de projectmatige aanpak van het komen tot selectielijsten. Arnold Visser en ik hadden de groep DIV-medewerkers onder onze hoede. In diezelfde periode bracht Ivo Opstelten, toenmalig burgemeester van Rotterdam, ook een bezoek aan Suriname. Samen met Maurits Hassan Khan zou hij op een van de cursusdagen langskomen. Uit de praktijk weet ik dat je heel veel kan vertellen over waarde- ring van archiefbescheiden, maar dat het uiteindelijk gaat om het zelf doen. Aldus regelden we dat enige meters archief afkomstig van verschillende ministeries naar hotel Krasnapolsky in Paramaribo werden getransporteerd. Zo kon er hands-on worden gewerkt. Jantje nummer 10 2013 n 39 en ik bedachten dat het wellicht leuk, maar vooral leerzaam zou zijn als we de twee bewindslieden zelf een aantal dossiers voor zouden leggen, waar dan met de cursisten erbij over gediscus- sieerd kon worden. En zo geschiedde. De beide gasten hadden er duidelijk plezier in en namen er alle tijd voor. Hadden we ze nou de verkeerde dossier- mappen voorgelegd, of wilden ze gewoon alles maar bewaren? De balans opmakend was er nauwelijks voor vernietiging in aanmerking komend materiaal geselecteerd. Zeer gemotiveerde groep In 2008 zocht het Nationaal Archief Suriname samenwerking met SOD-oplei- dingen. Het doel was om in Suriname te komen tot een volledig opleidingstraject, waarbij de gecertificeerde opleidingen SOD-I en SOD-II geheel verzorgd zouden kunnen worden door Surinaamse docenten, vertaald naar de Surinaamse DIV-situatie. Het idee was om dit te realiseren met een opleiding train-de- trainer. In januari 2009 reisden de toen- malige opleidingsmanager en onder- wijskundige Wilma Bok en ik af naar Suriname. Wilma nam de didactische training voor haar rekening en ik het vakinhoudelijk deel, waarbij ook steeds de aanpassing naar de Surinaamse situatie aan bod kwam. Het was een aparte ervaring om op een soort meta- niveau les te geven aan een zeer gemotiveerde groep aspirant-docenten. Na afloop van de training ontvingen de veertien geslaagden een certificaat. Nu was het zaak om in Suriname ook daadwerkelijk met de SOD-I opleiding te beginnen. Dit heeft even op zich laten wachten, maar in de tussentijd vond wel de nieuwbouw van het Nationaal Archief Suriname plaats. De situatie in het oude pand, een gedeelte van een weeshuis aan de Dhoekieweg Oost, was uit archief- technisch oogpunt ronduit erbarmelijk. In de depots was geen klimaatbeheer- sing en ze konden nauwelijks afgesloten worden, waardoor de elementen van het tropische klimaat er vrij spel hadden. Aan die onhoudbare situatie kwam in 2010 met de ingebruikname van het nieuwe gebouw aan de Mr. Jagernath Lachmonstraat gelukkig een einde. Tastbare resultaten Begin 2011 reisde ik weer af naar Suriname om een opfriscursus voor de aspirant-docenten te verzorgen. Niet lang daarna zijn de cursussen DIV-I – zo wordt de SOD-I opleiding conform het Archiefbesluit van Suriname genoemd – daadwerkelijk van start gegaan. Aan de eerste opleiding DIV-I, georganiseerd door het Nationaal Archief in 2011-2012, namen 30 cursisten deel. Daarvan zijn er inmiddels zeventien geslaagd. In de periode 2012-2013 waren er maar liefst 50 cursisten. Naar verwachting zal het merendeel het diploma binnenkort in ontvangst kunnen nemen. In april dit jaar startte ik met het eerste deel van de opleiding train-de-trainer DIV-II, vergelijkbaar met de opleiding SOD-II. In 2014 volgt het tweede deel. De start van de opleiding DIV-II voor de cursisten is op dit moment in voor- bereiding. Tijdens mijn laatste verblijf in Paramaribo had ik de mogelijkheid om een les DIV-I als toehoorder bij te wonen. Het was heel bijzonder om deze les, die werd gegeven door Helen Doelwijt, mee te maken en de tastbare resultaten van onze samenwerking in de praktijk gebracht te zien. Een vijftiental zeer gemotiveerde cursisten waren daarvoor naar het Nationaal Archief Suriname gekomen om kennis op te doen. Let wel, in hun eigen tijd en ook nog op vrijdag- avond. Dat moet ik in Nederland nog maar zien gebeuren. ■ Henk Duits ■ hoofd Dienstverlening bij het Haags Gemeentearchief. Ivo Opstelten en Maurits Hassan Khan aan de slag met een stapel dossiermappen, 2007 (foto’s part. coll.). Henk Duits tijdens een cursus in het Nationaal Archief Suriname. Next >